De
fluisterende stemmen gonsden in Luna’s hoofd. Af en toe ving ze vaag woorden op
als: ‘… Voorspelling… maan’ en ‘…gevaarlijk… dood’. Ze kon er geen touw aan
vastknopen. Moeizaam probeerde ze haar ogen te openen. Het leek alsof haar
oogleden met een plakkerige vloeistof aan elkaar vast waren gekleefd. Toen ze
haar ogen eindelijk zover kreeg haar te gehoorzamen en sloom open te gaan, keek
ze verwonderd de kamer rond. Haar hoofd voelde aan als een betonblok van
honderd kilo, waardoor de kamer wat leek rond te draaien, dus het kon best
zinsbegoocheling zijn, maar voor zover Luna zag, bevond er zich niemand in de
kamer. Alleen zij. Dus waar kwamen de stemmen, die zich nog steeds mompelende
op de achtergrond bevonden, dan vandaan? Luna bleef even piekeren, maar besefte
toen dat de afschuwelijke pijn uit haar handpalmen verdwenen was. Ze hief ze op
en liet er het licht op vallen. Vaag zag ze nog een schim van waar voorheen de
griezelig bewegende strepen licht hadden gezeten, maar niet meer zo fel als
toen het leek of haar handen op ontploffen stonden. Ze vroeg zich af hoe lang
ze buiten bewustzijn was geweest. Helaas vond ze geen klok of dergelijke in de
kamer. Verwonderd keek ze om zich heen. Ze bevond zich in een (alweer witte,
natuurlijk) schone kamer, met in de hoek naast de deur een met zilver omlijste
spiegel, die zich boven een –hoe raar het ook klonk- klein fonteintje bevond.
Het helder water spoot vrolijk naar boven, uit de handen van een beeldschoon
meisje. Een standbeeld, geen echt meisje. Haar marmeren gezicht, waarrond zich
onbeweeglijke, maar prachtige haren bevonden, stond afwezig. Ze droeg een prachtige jurk, en haar fijne,
sierlijk handen vormden een kommetje waaruit het water opspoot, en als stille
tranen over het gezicht van het meisje weer naar beneden stroomde.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten